Conclusie Rood Licht

(Conclusie (advies) van Jan Leijten in de functie van Advocaat Generaal voor de uitspraak van de Hoge Raad van 22-5-1984.

NJ 1985 nr 153) zie ook onder 9 Levensbericht Jan Leijten (14 januari 1926 – 4 mei 2014)

  1. In de ochtend van 12 nov. 1980 te ongeveer kwart voor zes reed verzoeker tot cassatie op de Johan van Hasseltweg in Amsterdam Noord met zijn auto door het rode licht, hetgeen Hendrikus P. en Sonja W., agenten van de gemeentepolitie waarnamen, waarna men tot verbalisering van de overtreder overging. Dit was een verstokt recidivist zoals bleek uit zijn bij die gelegenheid afgelegde, later herhaalde verklaring: “ik weet, dat ik door het rode licht reed. Ik rijd ’s nachts altijd door het rood licht. Ik beschouw het rood licht dan als feestverlichting”. Bij de Ktr. zei verzoeker ook: “Ik vind het een ongehoorde toestand dat

’s nachts waar geen verkeer is de verkeerslichten branden. Ik vind dit een aantasting van het zelfrespect”.

  1. De Ktr. Amsterdam achtte de daad en/of de gezindheid van de dader blijkbaar zeer ernstig want hij veroordeelde hem op 26 okt. 1981 tot een geldboete van f 110 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis gedurende drie dagen en tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de – m. i. rechtens niet bestaande – duur  van “1/2 jaar”. Verzoeker stelde hoger beroep in. Bij vonnis van 13 april 1983 vernietigde de Rb. Amsterdam het Ktg.- vonnis en veroordeelde vervolgens verzoeker tot dezelfde straf al de Ktr. hem oplegde verminderd met de ontzegging.
  2. In het cassatieberoep tegen het Rb.-vonnis zijn de drie middelen door verzoeker zelf opgesteld.
  3. Ik acht dit een belangrijke zaak omdat daarin het rudimentaire verlangen naar an-archisme, dat in (welhaast) ieder onzer sluimert, gestalte krijgt. wie heeft niet bedremmeld  tot bedonderd, met zichzelf geen raad wetend van schaamte (het is inderdaad een zaak die met zelfrespect heeft uit te staan) staan wachten voor een rood licht, zeker wetend dat dit voor niets en onnozel was, omdat er gelet op het uur of andere omstandigheden in de verste verte geen ander verkeer was te bespeuren. En wie heeft uiteindelijk steeds aan de verleiding kunnen weerstaan om aan die bespottelijke vertoning een eind te maken door – desnoods met van dat rode licht afgewende ogen – het  stopteken te negeren? Thans vertellen de autoriteiten te Nijmegen, dat – ter bezuiniging, nièt tot herstel van zelfrespect – een groot aantal voetgangersverkeerslichten zullen  worden opgeheven en dat dat  niet op bezwaren stuit omdat de volwassenen zich aan de lichten absoluut niets gelegen laten liggen. En onlangs nam ik kennis van een (overigens niet teruggevonden) wetenschappelijk aandoend artikel waarin met klem en niet zonder overtuigingskracht werd betoogd, dat het negeren van stoplichten en andere burgerlijke ongehoorzaamheden van dien aard een verkeersveiligheid bevorderend karakter heeft, omdat de negeerder heel goed beseft, dat hij dit doet op eigen risico en dus goed uit pleegt te kijken, terwijl de persoon die het groene licht voor zich ziet desnoods – daarna – met de ogen dicht zal oversteken.

Ik haast mij te zeggen, dat ik die theorie wel interessant, maar – ook in praktijk gebracht – zeer gevaarlijk acht.

Maar nogmaals:  regels van recht, verboden en geboden dienen een begin van zin te hebben, willen ze op den duur stand houden. Dat door een officieel verkeersbord aangegeven gebod midden op de hei om te stoppen – óók als voetganger – was dan ook onderdeel van een schertsprogramma op de televisie. Ik hecht aan deze conclusie een fotokopie van “De parabel van de sloot”, die onder 2 voorkomt in het boekje “De achterkant van de jurisprudentie”.

  1. Ik kan dus verzoeker zeer wel begrijpen en heb moeite om te begrijpen waarom verbalisanten die ochtend juist zijn kant op keken. Aangenomen tenminste dat het die ochtend in Amsterdam-Noord om kwart voor zes nog een uitgestorven boel was, wat niet noodzakelijk zo hoeft te zijn, want het was geen zaterdag of zondag.

Dat neemt echter niet weg, dat naar mijn overtuiging, de rechter niet anders kon doen dan verzoeker veroordelen, want hij had de wet overtreden en er was geen sprake van dat de wet  iets onredelijks of onbehoorlijks voorschreef. Stoppen voor het rode licht kan, onder omstandigheden zinloos zijn (en soms hoeft het ook niet: uitvaartstoet enz.) en het is zaak dat het bestuur perioden waarin die zinloosheid vrijwel permanent is onderkent en het licht op knipperen zet, maar as dat niet gebeurt en men ook dit risico aanvaarden, dat opsporingsambtenaren, die nog weinig over de dingen nagedacht hebben, zien wat ze niet hadden behoeven te zien: de overtreding der wet, en verbaal opmaken.

  1. Het eerste middel A houdt het betoog in, dat de inleidende dagvaarding nietig had moeten worden verklaard, omdat de tijdsaanduidingen “op of omstreeks 12 nov. 1980” niet voldoende precies is. Er zou slechts sprake kunnen (mogen) zijn  van “een korte spanne tijds in uren uitgedrukt” terwijl de aangegeven tijd maar liefst 72 uur zou beslaan. Als het beroep van verzoeker niet tandtechnicus maar rechtstechnicus was geweest, zou hij beseft hebben, dat dit middel volmaakt kansloos is. Ook de mening  van verzoeker dat wel moet worden opgenomen in de telastelegging dat het feit ’s nachts werd begaan, is onjuist. Ik betwijfel trouwens – maar ik kom van het boerenland – of men om kwart voor zes nog in de nacht vertoeft.
  2. Onder B voert verzoeker aan – althans zo begrijp ik het – dat de Rb. het beroep van deze op overmact op onjuiste gronden heeft verworpen, want, aldus het middel, van overmacht is sprake : “bij elke kracht, bij elke drang, bij elke dwang waaraan men geen weerstand kan bieden”, en een mens kan nu eenmaal geen weerstand bieden aan de drang (om ’s nachts door het rode licht te rijden) zolang die redelijk en begrijpelijk is.

Dat een mens aan een drang enz. géén weerstand heeft kunnen bieden, zou men – achteraf bekeken – kunnen vaststellen met betrekking tot elk van zijn  handelingen. Waar het om gaat is dat naar enigszins geobjectiveerde maatstaven gemeten – die  van de gewone mens in deze tijd  – aan drang van wetsovertreding in redelijkheid geen weerstand kan worden geboden en dat is hier niet het geval. Hoe zwaar het ook kan vallen een mens kan in de nacht voor het rode licht stoppen en blijven stilstaan. De Rb. kon het verweer verwerpen “aangezien een innerlijke drang tot handelen voortvloeiende uit eigen opvattingen van verdachte omtrent de zin van wettelijke voorschriften geen overmacht oplevert”.

  1. Het derde middel, klagend over “oneigenlijk gebruik van macht en middelen c.q. overschrijding van rechtsmacht” faalt ook, omdat dit soort zaken nu eenmaal – juridisch – niet ter beoordeling van het individu staan. Het door verzoeker als feestverlichting ervaren en bejegende rode licht houdt jegens hem in ieder geval ook een wettelijk voorschrift in.
  2. Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

 

Ps.  Een advocaat-Generaal schrijft een conclusie in een aan de Hoge Raad voorgelegde zaak. Die conclusie is een opinie over de juridische merites van de zaak, uitmondend in een advies aan de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen of de aangevallen uitspraak geheel dan wel geheel of gedeeltelijk te vernietigen wegens strijd met het recht of wegens vormverzuimen, met name gebrekkige motivering of schending van hoor en wederhoor. Advocaten-generaal met deze taak zijn in de meeste andere landen onbekend. Alleen Frankrijk en België kennen ze. Ook bij het Hof van Justitie EU zijn advocaten-generaal werkzaam.