Een kwade herinnering

Verschenen in “KUZIEN” kwartaalblad van de Katholieke Universiteit Nijmegen 1996.

Het zal zonder twijfel wel weer raak zijn. Laat oude mensen (vooral van het mannelijke soort) terugblikken op hun studententijd en het wemelt van de leuke, ontroerende, ondeugende schetsjes van hun Nederlandse tempo doeloe. Een dissonant kan geen kwaad, hoop ik.

Het was september 1945. De eerste grote lichting studenten, opgespaard van een aantal oorlogsjaren, begaf zich naar de universiteiten. In Nijmegen werd al dat soms niet meer zo jonge grut samengevat als de innumerabiles. Met veel enthousiasme werden aan de groenen de mores bijgebracht van de waarachtige studentenvereniging van een katholieke universiteit. Achteraf gezien kon je aan die ontgroening al zien dat er per slot van rekening  na de oorlog geen nieuwe, laat staan betere samenleving zou ontstaan. Het bier verdween in  de halskragen van de foeten en de vuilbekkerij van de ondervragers bezoedelde de toch al door drank bezwadderde lucht. Ik zal niet ontkennen dat ik de gang van zaken met een jeugdig en overmoedig dédain over me heen liet komen.

Ik geloof dat die ontgroening zo’n twee weken duurde. In de tweede week moesten we een uitgebreide vragenlijst van antwoorden voorzien. Die antwoorden werden een paar maanden later, tegen het einde van de “proeftijd”, in een plenaire bijeenkomst besproken. Honderden vragenlijsten en honderden mensen in een kleine ruimte bijeen, St.Annastraat 22 of daaromtrent. De student J.S. voerde het woord. Iedereen die besproken werd, moest naar voren treden. Dat ging snel, tot aan mij de beurt toeviel. Gedurende ruim twintig minuten werd met mij door deze J.S  de vloer aangeveegd. Gelegenheid voor een weerwoord werd mij niet gegeven. Zoals dat altijd gaat, koos de massa de partij van de onderdrukker. Het gejuich nam toe met iedere minuut dat de foltering duurde.

Ik had vier jaar lang geleerd dat men de vijand moest haten. Moeite kostte dat niet. Maar nu kwam daar voor het eerst en het laatst bij haat tegen een individueel mens. Wat is haat? Ik doe een poging: iemand het slechte toewensen en  blij zijn als hem dat slechte ook werkelijk overkomt. Haat is verschrikkelijk. Maar soms onvermijdelijk. De man heeft zich nooit voor zijn optreden verontschuldigd, zoals veel later een groep studenten, die strijd voerde tegen mijn benoeming als hoogleraar op faire wijze wel zou doen.

Het overkwam mij op vrijdag. Een en vijftig jaar geleden. Ik leerde toen (1) dat massa’s per definitie de kant van de macht kiezen, (2) dat hoor en wederhoor absolute vereisten zijn in een beschaafde samenleving en (3) dat macht het meest corrumpeert als zij gericht is op vernedering van de ander, die zij eerst weerloos heeft gemaakt.

Op zaterdagmiddag was ik alles vergeten. Op de zolderverdieping van het krakkemikkige instituutgebouw aan de Muchterstraat luisterde ik met blijde verwondering, naar de sprankelende voordracht met lichtbeelden van Gerard Brom. Helaas wordt haat niet weggestreept tegen bewondering. Ik moest leren leven met beide

Jan Leijten,

 Rechten 1945-1951